Zomer 2020, de heetste hittegolf sinds 1975. Ik zie het op het nieuws, in dat jaar duurde de tropenaanval maar liefst 18 dagen. Er komen wat beelden voorbij uit die tijd en opeens ben ik beland in "sweet memory lane". Negentienvijfenzeventig, een snik en sník hete zomer, zo is-t-ie ook in mijn herinnering gebleven. Maar ik herinner mij vooral de fijne dingen. Zwemmen en languit in het gras zonnen bij het buitenbad van Bussum, op het strandje aan de Zuwe, waterpret met het opblaasbadje en de tuinslang, ijsjes die smolten in je hand alvorens je de eerste hap kon nemen. Ik denk nog verheugd terug aan mijn hippe oranje minirok met de lakceintuur en de zomerse hotpants die ik -na wat zeuren tóch- had gekregen. De rode houten kleppertjes aan mijn voeten. De afgesleten nagellak op mijn kindertenen.
We leefden die zomer half in ons huis met onvoltooide muren, half in een geleende caravan, omdat er werd verbouwd. Koken deed mijn moeder in de bloedhitte van het kleine sleurhutje, ik weet zeker dat zij nog geen last had van opvliegers, ze zou dit anders onmogelijk hebben kunnen volbrengen. Piet, de tropische kanarie van mijn overleden oma, overleefde het klimaat in het huisje op wielen in ieder geval niet.
Als een film zie ik het voor me, mijn vader met het stof nog in zijn haar, lachend, zwetend. Zijn blote gebruinde bovenlijf, een koud biertje naast zich op de campingtafel. Mijn moeder, ze staat prachtig op mijn netvlies: ze ziet er nog zo jong uit in haar gele bikini op de stretcher met oranje bloempatroon. The seventies.
Ik mag lang opblijven, want het is te warm om te slapen. En als ik dan eindelijk in mijn bed lig, op de kamer met Holly Hobbie behang, doezelig ik onbekommerd weg. Door het open raam hoor ik de flipflappende tuinsproeiers en de raspende handgrasmaaiers. Ik luister nog even naar het geruststellende geluid van de stemmen van mijn ouders, die nog even de koelte van de avond opzoeken voordat het weer tijd is om te gaan slapen.
Negentienvijfenzeventig, het is meer dan een half mensenleven geleden. Toch kan ik moeiteloos terug naar toen. De tijd is een raar ding, in de kern laat het je ongemoeid maar lijfelijk word je er steeds weer een stukje door opgeschoven. Van kind naar puber, naar jong mens, naar moeder en zo zoetjes aan word je doorgeschoven naar 'vrouw in de overgang'. Crisis! Ik ben opeens een vrouw in de óvergang!
Zomer 2020, ik weet nog zo net niet of ik nog leuke herinneringen over ga houden aan déze hittegolf. Het is moeilijk om onderscheid te maken, is het de hittegolf die mij meer dan ooit parten speelt of is het gewoon één grote opvlieger waarin ik nu ben beland. Het is alsof de warmte van al mijn zomers zich heeft verzameld in één enkel moment. Ik ben het kookpunt nabij. Waar kan ik even afblussen?
Hoe deed mijn moeder dat? Mijn moeder kende blijkbaar het woord ' opvlieger' niet, zij had het altijd al over hittegolven: ''Poeh, ik heb er weer eentje hoor", zei ze dan tegen niemand in het bijzonder, "weer zo'n hittegolf, afschúwelijk! Wat voelt dát afschuwelijk!"
Ik heb haar veel in haar BH zien staan in die dagen en zij zette -hartje winter- graag een raam open, wagenwijd, waarna ik alleen nog maar dichter naar onze Dru-gashaard kroop en mijn schouders ophaalde. Mijn moeder beleefde haar hittegolven gelaten en in eenzaamheid. Uiteindelijk gingen ze voorbij, zonder er al teveel woorden aan te hebben vuil gemaakt. Hoe heftig het soms ook was, haar stemming, haar werklust, haar humor, alles leed onder de overgang. Maar het hoorde er domweg bij, niet zeuren maar poetsen. Letterlijk.
En nu ben ik aan de beurt. Dit laatste zetje van "Vadertje Tijd" had wat mij betreft nog wel even mogen wachten. Het is nacht. Op mijn nachtkastje ratelt de ventilator onvermoeibaar, maar het is niet bepaald een poolwind die voorbij komt waaien. Ik zoek amechtig verkoeling en even later lig ik spiernaakt op de plavuizen mijn snelkookpan- hitte af te voeren, een soort omgekeerde vloerverwarming. In de winter vlieg ik op dit soort momenten barrevoets en in mijn hemd naar buiten. Het liefst bij rond het vriespunt, minstens 10 minuten languit bijkomen in de tuinstoel. Maar nu er een hittegolf is aangekondigt door Piet Paulusma vrees ik dat ik het weer moet hebben van de diepvriesafdeling in de dichtsbijzijnde supermarkt.
Plaknacht nummer zoveel. Naast mij een slapende man, zoals alleen mannen kunnen slapen. Zoals ik al jaren niet heb gedaan. Een hele nacht lang, ongestoord, af en toe een vredig snurkje en dóór gaat hij weer. Ik zou ziels-zalig gelukkig worden van al één zo'n nacht! Doe mij twee van die nachten en ik word gek van vreugde. Maar ik heb het snelkookpan probleem en als klap op de vuurpijl gaat mijn brein s'-nachts in een hieperdepieper modus vol angstaanjagende- en volstrekt zinloze gedachten. Wat er 's-nachts al niet aan mijn geestesoog voorbij trekt, van natuurrampen tot boodschappenlijstjes. Mijn hart jaagt als een razende onder mijn bezweten borst. Er is iets in mij gevaren wat ik nooit heb gekend en nooit heb uitgenodigd. Ik wil gewoon weer mijn oude zelf zijn. degene die ik in de kern ben, ongemoeid gelaten door de tijd.